Left Right

S. LONGERSTAY, “EOT-overeenkomsten kunnen makkelijk beter”, Juristenkrant 279/2013, pagina 13

Dec 9, 2013 | bodeloadvocaten | Uncategorized | No Comments

EOT-overeenkomsten kunnen makkelijk beter

De echtscheiding door onderlinge toestemming is gebaseerd op een onderling akkoord tussen de echtgenoten op alle punten. Op grond van artikel 1288 Ger. W. moeten de echtgenoten vooraf een overeenkomst sluiten over – onder meer – de kinderen, meer bepaald over de uitoefening van het ouderlijk gezag en het beheer van de goederen van de kinderen, over de verblijfsregeling of het recht op persoonlijk contact en over de bijdrage in het levensonderhoud, de opvoeding en passende opleiding van de kinderen. Als de ex-echtgenoten die overeenkomst later willen wijzigen ontstaat vaak discussie over de oorspronkelijke draagwijdte ervan. Om dat te vermijden, geeft advocate Sofie Longerstay een aantal tips mee voor de praktijk.

E

r is al heel wat inkt gevloeid over de zogenaamde wijzigbaarheid van EOT- overeenkomsten. In menig opiniestuk wordt de praktijk van al te slordige en onvolledige overeenkomsten aan de kaak gesteld. Toch stellen we in de praktijk vast dat een op het eerste zicht duidelijke overeenkomst ook aanleiding kan geven tot heel wat juridisch getouwtrek.

Menig advocaat werd al geconfronteerd met de volgende situatie: de partijen zijn tien jaren geleden uit de echt gescheiden door onderlinge toestemming en in dat kader werd destijds een duidelijke maar ietwat beknopte familierechtelijke overeenkomst opgesteld. De jaren verstrijken en één van de partijen stelt vast dat de overeenkomst niet meer aangepast is aan de noden van de kinderen en wil ze wijzigen. De andere partij verzet zich daartegen en uiteindelijk wordt een procedure voor de bevoegde rechtbank ingeleid teneinde deze overeenkomst te doen wijzigen.

In de gerechtelijke procedure moet de eisende partij vooreerst bewijzen dat er sprake is van nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden, buiten de wil van de partijen ontstaan en die hun toestand of die van de kinderen ingrijpend wijzigen. Dat volgt immers letterlijk uit artikel 1293 Ger. W. Niet zelden geeft dat aanleiding tot een welles-nietesspelletje over deze zogenaamde gewijzigde omstandigheden. Is het louter ouder worden van het kind een onvoorzienbare nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 1293 Ger. W.? Daarover lopen de meningen alvast uiteen. Hoe aantonen op welke manier men destijds tot de begroting van het onderhoudsgeld voor de kinderen is gekomen? Wie weet nog waarom er tien jaar geleden gekozen is voor een welbepaalde verblijfsregeling? Of misschien zijn partijen destijds overeengekomen dat er geen persoonlijk onderhoudsgeld verschuldigd was maar dat er in plaats daarvan een hoger onderhoudsgeld voor de kinderen zou betaald worden?

Ettelijke bladzijden conclusies worden besteed aan de bewijslevering van deze zogenaamde nieuwe, wijzigende omstandigheden. Wanneer de rechtbank de tegenstrijdige standpunten van de partijen aan de overeenkomst zelf wil toetsen, moet al te vaak vastgesteld worden dat uit de overeenkomst niet blijkt in welke omstandigheden ze tot stand is gekomen.

Een gemiste kans dus.

redenen opsommen

Zou het geen goede praktijk zijn om bij het opstellen van zulke overeenkomsten steevast een clausule in te lassen waarin uitdrukkelijk wordt opgenomen in welke omstandigheden de overeenkomst, of bepaalde elementen daarvan, volgens de partijen tot stand is gekomen. Een concreet voorbeeld maakt duidelijk hoe eenvoudig dat kan zijn:

Partijen wensen door onderlinge toestemming uit de echt te scheiden. Er wordt overeengekomen dat de twee minderjarige kinderen hoofdzakelijk bij de moeder zullen verblijven en één weekend om de veertien dagen bij de vader. Die regeling zal doorlopen tijdens de schoolvakanties. De verdere modaliteiten van deze verblijfsregeling worden nauwkeurig opgenomen in de overeenkomst. Maar daarmee is de kous niet af. In een bijkomende clausule wordt het volgende opgenomen:

‘Deze verblijfsregeling is volgens de partijen tot stand gekomen in het licht van de volgende omstandigheden:

– de vader is voltijds tewerkgesteld als industrieel elektricien en werkt in ploegen; de moeder is werkzoekend;

– de vader huurt een appartement met één slaapkamer in het stadcentrum en de moeder huurt een woning van een sociale huisvestingsmaatschappij met drie slaapkamers op wandelafstand van de school van de kinderen;

– ieder van de partijen heeft een voertuig ter beschikking;

– de vader is op heden geen vragende partij om de kinderen vaker te zien dan in voorgaande regeling opgenomen omdat hij onregelmatige uren heeft op het werk;

– de moeder is sinds de geboorte van de kinderen en na overleg met de vader thuis gebleven en heeft de zorg voor de kinderen grotendeels waargenomen.’

Verder wordt overeengekomen dat de vader maandelijks een onderhoudsgeld voor de kinderen betaalt aan de moeder, dat de moeder de kinderbijslag ontvangt en dat de vader ten belope van twee derden zal instaan voor de betaling van de buitengewone kosten. De verdere modaliteiten van deze regeling worden nauwkeurig omschreven in de overeenkomst.

Opnieuw wordt in een bijkomende clausule het volgende opgenomen:

‘De hoogte van deze bedragen is volgens de partijen ingegeven door de volgende elementen:

– de vader is voltijds tewerkgesteld bij X als industrieel elektricien en heeft een maandelijks netto inkomen ten belope van 2.200 euro (extralegale voordelen zoals een wagen van de firma, dertiende maand en vakantiegeld niet inbegrepen);

– de moeder is werkzoekend en ontvangt maandelijks een werkloosheidsuitkering van 1.100 euro netto;

– de moeder doet afstand van de vordering tot persoonlijk onderhoudsgeld, waarop zij gezien de behoeftigheid (economische terugval) in haar hoofde, normaliter aanspraak maakt;

– het gegeven dat de moeder de kinderbijslag voor de kinderen alleen ontvangt en kan aanwenden teneinde de dagelijkse kosten tijdens het verblijf van de kinderen bij haar te voldoen.

– desondanks het gegeven dat beide partijen een inkomen uit arbeid of vervangingsinkomen verwerven is de vader toch onderhoudsplichtig voor de kinderen. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de kinderen hoofdzakelijk bij de moeder verblijven en dat de moeder inmiddels meer dan vijf jaren niet meer op de arbeidsmarkt actief is geweest en zij, gezien haar opleidingsniveau en beroepservaring, nimmer het inkomen van de vader zal evenaren.’

Door deze eenvoudige clausules in te lassen kan de bewijslevering een pak eenvoudiger. Want hoe kan men bewijzen dat er sprake is van een zogenaamde nieuwe, wijzigende omstandigheid wanneer er niet eens overeenstemming is over de omstandigheden waarin de overeenkomst tot stand gekomen is? Door die laatste omstandigheden letterlijk op te nemen in de overeenkomst wordt een ijkpunt gecreëerd en kan de rechter naar de overeenkomst zelf teruggrijpen om de argumentatie van een bepaalde partij af te toetsen.

Stel nu dat vader vijf jaar later het verblijf van de kinderen bij hem wil uitbreiden, omdat hij ondertussen een 9 to 5-job heeft en met zijn nieuwe partner in een woning met drie slaapkamers woont. Moeder wil daar niet van weten en stelt dat hij vroeger ook al 9 to 5- job had en dat hij destijds onherroepelijk afstand heeft gedaan van een uitgebreider verblijf met de kinderen. Wel, nu kan de rechter de door vader ingeroepen omstandigheden meteen toetsen aan de overeenkomst en hoeft hij zich niet te verliezen in het zoeken naar de ware toedracht van de omstandigheden van destijds. Zo verliest de rechter minder tijd en aandacht daaraan, en is er ruimte voor de essentie, met name het belang van het kind bij een wijziging van de overeenkomst.

Zou het geen goede praktijk zijn om bij het opstellen van zulke overeenkomsten steevast een clausule in te lassen waarin uitdrukkelijk wordt opgenomen in welke omstandigheden de overeenkomst, of bepaalde elementen daarvan, volgens de partijen tot stand is gekomen?

S. LONGERSTAY, “EOT-overeenkomsten kunnen makkelijk beter”, Juristenkrant 279/2013, pagina 13

Comments are closed.